Sociale zekerheid is in Nederland het publieke stelsel dat bedoeld is om inkomen en/of verzorging te garanderen voor natuurlijke personen ten tijde van pensioen, ziekte, arbeidsongeschiktheid, overlijden of werkloosheid.
Het sociale-zekerheidsrecht regelt, als onderdeel van het bestuursrecht, de rechten en verplichtingen van degenen die een rol hebben met betrekking tot sociale zekerheid (werkgevers, werknemers, werklozen, arbeidsongeschikten, ouderen en zelfstandigen).
Sociale zekerheid in Nederland bestaat uit werknemersverzekeringen, volksverzekeringen en sociale voorzieningen. De werknemersverzekeringen en de volksverzekeringen worden samen aangeduid als sociale verzekeringen, er wordt door werknemers en werkgevers premie voor betaald.
Het onderscheid tussen volksverzekeringen en sociale voorzieningen is enigszins willekeurig. Het meest in het oog springende verschil is dat ter zake van sociale voorzieningen geen premies verschuldigd zijn, ze worden geheel uit de algemene middelen van het Rijk gefinancierd, ofwel uit belastinggelden van burgers en bedrijven en andere inkomsten. De kinderbijslag (AKW) wordt formeel tot de volksverzekeringen gerekend, maar er is geen premie verschuldigd; soms wordt de AKW daarom ook wel tot de sociale voorzieningen gerekend. Daarnaast worden sommige volksverzekeringen, waaronder de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) gedeeltelijk uit de algemene middelen van het Rijk gefinancierd, gedeeltelijke fiscalisering genoemd.
Het onderscheid tussen werknemersverzekeringen en de overige sociale zekerheid is concreter dan tussen volksverzekeringen en sociale voorzieningen: werknemersverzekeringen gelden alleen voor werknemers. Bij de Werkloosheidswet (WW) waren er in 2012 plannen voor een "omgekeerde fiscalisering": heffing van "premie" die deels naar de algemene middelen gaat.[1]
De term zekerheid moet niet helemaal letterlijk genomen worden. In het tijdperk toen de wettelijke regelingen ingevoerd werden, was de brede gedachte erachter om als maatschappij in het algemeen belang aan alle burgers een bepaalde zekerheid van bestaan te kunnen bieden. In uitzonderlijke gevallen wordt gesproken van een "garantie".[2] In principe is de "zekerheid" dan groter. Maar elke regeling biedt slechts zekerheid zolang een meerderheid in het parlement niet vindt dat er ook anders bepaald kan worden, in negatieve zin.