Speerwerpen is een onderdeel in de atletiek waarbij men probeert om, na een aanloop, een speer zo ver mogelijk te werpen. De speer dient te landen in een vrij smalle sector, waarbij de punt van de speer het eerst de grond moet raken. De speer mag dus niet plat op de grond terechtkomen.
Eind 19e eeuw werd de huidige speerwerpsport in Scandinavië al beoefend, er zijn records bekend vanaf 1883.[1] Er werd geworpen met berkenhouten speren van een aantal Zweedse ponden, hetgeen neerkwam op iets minder of iets meer dan 800 gram. Op het IAAF-congres van 1913 is het gewicht definitief vastgelegd op 800 gram.[2] Daarbij werd met terugwerkende kracht een prestatie uit 1912 als eerste officiële wereldrecord erkend. Bij dat congres is een Zweeds voorstel verworpen om de uitslag van een wedstrijd te laten bestaan uit de som van de beste worpen met beide armen, wat tot die tijd in Scandinavië gebruikelijk was in werpwedstrijden.
Het gewicht van de speer voor vrouwen is eind 1921 vastgelegd op 600 gram door de Fédération Sportive Féminine Internationale (FSFI). Vrouwen wierpen voordien met de mannenspeer, al is er een prestatie uit 1916 bekend met 600 gram.[1]
Speerwerpen werd voor het eerst in officiële kampioenschappen opgenomen in 1906 in Engeland. Het werd een officiële Olympische atletiekdiscipline voor mannen in 1908 in Londen en in 1932 in Los Angeles voor vrouwen. Ook is het onderdeel van verschillende meerkampen.