De standensamenleving of standenmaatschappij is een samenleving waarin de bevolking aan de hand van bepaalde kenmerken in verschillende grote groepen of standen wordt opgedeeld met elk eigen bevoegdheden, rechten en plichten en maatschappelijke rol en functie.
Door historici werd voor een periode van grofweg de jaren 800 tot 1500, de middeleeuwen, bij een beschrijving van de maatschappij lange tijd veelal uitgegaan van een driestandenschema met de hoge geestelijkheid als eerste stand, de adel als tweede stand en het overgrote deel dat de rest van de bevolking uitmaakt als derde stand. Tot de derde stand werden de boeren en horigen gerekend en later ook wel de burgerij. De Franse dichter Adalbero van Laon sprak rond 1020 bijvoorbeeld over oratores, bellatores en laboratores, ofwel bidders, strijders en werkers.
In een standensamenleving was de sociale mobiliteit beperkt. Tot welke stand men behoorde, werd in hoge mate bepaald door geboorte. In bijzondere gevallen kon men worden opgenomen in de adelstand. Meer mogelijkheden waren er om toe te treden tot de geestelijkheid, maar de positie daarin werd wel bepaald door de oorspronkelijke stand. Dit sterk vereenvoudigde en statische schema kwam later in de krititek te staan. Tegenwoordig wordt het driestandenschema dan ook steeds minder gebruikt om de middeleeuwse en vroegmoderne maatschappij te beschrijven. Moderne begrippen als klasse en stand zijn daarbij niet voldoende om de maatschappelijke structuur te beschrijven. Voor de Europese adel van na de Franse Revolutie waarbij bijzondere voorrechten ontbreken, is het ook weinig zinvol om te spreken van klasse of stand.