Statenvertaling | ||||
---|---|---|---|---|
De titelpagina van de eerste druk van de Statenvertaling uit 1637, met een stadsgezicht op Leiden. (Uit de collectie van het NBG)
| ||||
Oorspronkelijke titel | BIBLIA, Dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de Canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen TESTAMENTS. | |||
Vertaler | OT: Johannes Bogerman, Willem Baudartius en Gerson Bucerus NT en apocriefen: Jacobus Rolandus, Hermannus Faukelius († 1625)*, Petrus Cornelisz. († 1619)*, Festus Hommius en Antonius Walaeus | |||
Taal | (Zuid-) Nederlands | |||
Uitgever | Machteld Aelbrechtsdochter | |||
Uitgegeven | 1637 | |||
|
De Statenvertaling (of Statenbijbel) is de eerste officiële Nederlandstalige Bijbelvertaling, die rechtstreeks uit het oorspronkelijke Hebreeuws, Aramees en Grieks werd vertaald. De opdracht voor deze vertaling van de Bijbel werd in 1618 gegeven op de Synode van Dordrecht; de Staten-Generaal werd gevraagd de vertaling te betalen.
Tot dan toe werd gebruikgemaakt van verschillende vertalingen, waaronder de Bijbelvertaling van Maarten Luther in het Hoogduits. Deze werd echter als een lutherse interpretatie beschouwd. Er waren al eerder bijbels in het Nederlands verschenen, zoals de Delftse Bijbel (1477), Liesveltbijbel (1526), de Biestkensbijbel (1560) en de Deux-aesbijbel (1562), maar dat waren vertalingen van vertalingen en vaak incompleet.[1] De Leuvense Bijbel (1548) was lange tijd de enige door de Roomse kerk goedgekeurde 'katholieke' vertaling.[2] De synode achtte het nodig dat er een goede, eigen (hervormde) vertaling kwam, die zo dicht mogelijk bij de brontalen lag, naar het voorbeeld van de Engelse Authorized Version (King James Version, 1611). Deze brontalen zijn voor het Oude Testament Hebreeuws en Aramees, voor het Nieuwe Testament en de apocriefen van het Oude Testament is dit Grieks.
De Staten-Generaal gingen pas in 1626 akkoord met het verzoek van de synode, waarop de vertalers aan de slag konden. Het vertaalwerk vond te Leiden plaats. In 1635 was de Statenvertaling gereed. In 1637 werd ze door de Staten geautoriseerd. De stad Leiden betaalde 2500 gulden voor het recht om de bijbel in Leiden te laten drukken. Tussen 1637 en 1657 werd een half miljoen exemplaren gedrukt. Ook nu nog blijft de Statenvertaling gezaghebbend in sommige protestantse kerken.
In de negentiende eeuw ontstond de mythe dat de Statenbijbel, behalve op religieus terrein, ook op taalkundig en politiek terrein een niet te onderschatten betekenis heeft gehad. De taal van de Statenbijbel zou de grondslag gevormd hebben voor het Standaardnederlands dat zich in de 17e eeuw heeft ontwikkeld en als belangrijk instrument in de culturele eenwording van Nederland hebben gefungeerd. Uit wetenschappelijk onderzoek is echter gebleken dat dit een hardnekkig misverstand is.[3]
Het Nieuwe Testament van de Statenvertaling (en ook van bijvoorbeeld de King James Version) is een vertaling van de Textus Receptus, de Griekse tekst die door Erasmus was gepubliceerd met behulp van enkele handschriften met de Byzantijnse tekst. Het Oude Testament is een vertaling van de Masoretische tekst. Vanaf de late negentiende eeuw baseren de meeste Bijbelvertalingen zich daarentegen op tekstkritische uitgaven van het Nieuwe Testament, zoals de Nestle-Aland-editie, die gebaseerd zijn op sindsdien ontdekte handschriften van het Oude en van het Nieuwe Testament. Zie tekstkritiek van de Bijbel.
De Statenvertaling is in Nederlandstalige gebieden (inclusief Zuid-Afrika, waar zij bekend staat als de Statebybel en tot ver in de twintigste eeuw nog werd gelezen) lang de standaardvertaling geweest van de Bijbel, maar heeft langzaam aan populariteit ingeboet, net zoals de King James Version in de Engelstalige wereld. Toch wordt de Statenvertaling in vele kerkelijke gemeenten in Nederland (vooral bevindelijk gereformeerde) nog altijd gebruikt in de erediensten.