James Cochran Stevenson Runciman (Northumberland, 7 juli 1903 – Radway in Warwickshire, 1 november 2000) was een Brits historicus, die vooral bekendheid verwierf met zijn beschrijvingen van de middeleeuwen.
Zijn ouders waren actief binnen de Liberal Party en het Engelse parlement; zijn grootvader was een grootgrondbezitter en bekend als Lord Runciman. Steven werd op jonge leeftijd naar Eton College gestuurd en was waarschijnlijk een klasgenoot van George Orwell, met wie hij bevriend raakte. In 1921 begon hij aan zijn studie geschiedkunde aan het Trinity College in Cambridge. In 1927 deed hij met een medestudent onderzoek naar de geschiedenis van het Byzantijnse Rijk. Datzelfde jaar overleed zijn grootvader die hem een erfenis achterliet, waardoor hij zijn onderzoeken kon verscherpen.
Tussen 1942 en 1945 was hij professor in de Byzantijnse kunst en geschiedenis aan de Universiteit van Istanboel, waar hij in zijn vrije tijd onderzoek deed naar de kruistochten. Uit het onderzoek kwam een driedelige bundel, genaamd A History of the Crusades (1951-1954), wat zijn bekendste werk zou worden. Deze geschiedenis van de kruistochten geldt binnen de mediëvistiekals als een werk dat verschillende misvattingen over de kruistochten gevestigd of versterkt heeft. Runciman nam zonder kritiek het superioriteitscomplex in Byzantijnse en islamitische bronnen over en zag de kruistochten als inval van minderwaardige horden in vredige hogere beschavingen, "een lange daad van intolerantie in de naam van God, een zonde tegen de Heilige Geest". Hij stelde dat economische motieven de "ware" drijfveer waren achter de kruisvaarten. Ook verspreidde hij de mythe dat de meeste kruisvaarders jongere adellijke zonen zonder aanspraak op noemenswaardige lenen of ridders zonder eigendom waren, avonturiers die zo bezit probeerden te verwerven op slinkse wijze. De moderne kritische geschiedschrijving verwerpt al deze visies.[1][2]