Het sultanaat van Delhi was een Middeleeuwse staat op het Indisch Subcontinent, met als centrum de stad Delhi. Het sultanaat ontstond door invallen van islamitische Turks-Perzische stammen in het noorden van India in de 12e eeuw. Dankzij goed georganiseerde, te paard vechtende eenheden hadden ze een militair overwicht op de Rajputstaten die ze omver wierpen. In het kielzog van hun plundertochten richtten ze machtscentra op in de Indus-Gangesvlakte, van waaruit plunder- en veroveringstochten dieper in India, richting de Dekan en het zuiden, werden georganiseerd. De sultans van Delhi lieten echter ook de civiele en militaire infrastructuur verbeteren en hervormden het bestuur. Dankzij hun militaire successen werd het noorden van India bovendien de slachting door de Mongolen bespaard, die in Centraal-Azië en het Midden-Oosten huishielden. De grotendeels hindoeïstische bevolking werd niet gedwongen zich te bekeren, maar in de loop der eeuwen ontstond desondanks een aanzienlijke minderheid van moslims.
Het sultanaat werd in 1206 opgericht door Qutb-ud-din Aybak. De eerste sultans en bestuurders waren mammelukken, slaaf-soldaten die uit hun midden een leider kozen. In de 14e eeuw werd de positie van de vorst onaantastbaarder. Onder de ambitieuze sultan Muhammad bin Tughluq werd vrijwel het hele Indisch Schiereiland veroverd, maar deze veroveringen bleken onhoudbaar. De plundering van Delhi door Timoer Lenk in 1398 maakte de sultan een vazal van de Timoeriden en beperkte zijn gebied sterk. Over het gehele Subcontinent ontstonden door Turks-Perzische sultans bestuurde opvolgerstaten, waarvan het Bahmanidenrijk het belangrijkste was. In de 16e eeuw was er een opleving tijdens de Lodidynastie, waaronder Delhi weer een regionale grootmacht werd. In 1526 werd het sultanaat echter veroverd door de Mogols, die het toevoegden aan hun rijk.