Het Mongools bestuur over Tibet bestreek globaal de periode van 1250-1360. In deze periode was er sprake van een beperkte regionale autonomie, uitgeoefend door met name functionarissen van de sakya-traditie binnen het Tibetaans boeddhisme. Deze autonomie werd beperkt door een door de Mongoolse heersers tot stand gebrachte administratieve en bestuurlijke structuur.