Het topmeristeem of apicaalmeristeem is een primair meristeem dat bij planten voorkomt aan de top van de stengel en die van de wortel, waardoor lengtegroei mogelijk wordt. Al in het zaad zijn in het kiempje de topmeristemen aanwezig. Sommige arctische planten hebben een apicaal meristeem in de onderste/middelste delen van de plant. Er wordt gedacht dat dit soort meristeem is ontstaan omdat het gunstig is in arctische omstandigheden. Het topmeristeem van de stengel is theoretisch in staat zijn delingsactiviteit vrijwel voor onbepaalde tijd voort te zetten. Afhankelijk van talrijke factoren zoals externe invloeden, positie op de plant of leeftijd van de plant, loopt het topmeristeem verschillende ontwikkelingsstadia door en transformeren uiteindelijk in een bloemmeristeem, dat zijn activiteit stopt met de productie van een bloem of een bloem in een bloeiwijze.
Het topmeristeem is bij de meeste hogere planten kegelvormig. Bij rozetplanten komen ook afgeplatte of bolle vormen voor. Bij de palmen zijn de topmeristemen schotelvormig. De mossen hebben geen meristemen.
Het topmeristeem bestaat uit ongedifferentieerde cellen, die een relatief dunne celwand hebben en weinig vacuolen. Het legt het primair xyleem en floëem aan.
Het topmeristeem van de stengel wordt omhuld door bladprimordiën en dat van de wortel beschermd door een wortelmutsje.
Het topmeristeem bestaat uit drie soorten primaire meristemen, die twee typen secundaire of laterale meristemen vormen: protoderm, grondmeristeem en procambium. Het protoderm is het meristeem waaruit de epidermis ontstaat. Het grondmeristeem is het meristeem waaruit het grondweefsel, merg en schors, ontstaat. Het procambium is het meristeem waaruit cellen ontstaan die zich sterk strekken en tot primaire vaatbundelcellen ontwikkelen: primair xyleem en primair floëem.