Uiterste wilsbeschikking is een begrip uit het erfrecht dat in verschillende landen wordt gebruikt voor de juridische manier waarop iemand bij leven persoonlijk kan bepalen wat er met diens nalatenschap gebeurt na overlijden. Bijzonder ten opzichte van andere rechtshandelingen is, dat de beschikking wordt gemaakt bij leven maar pas rechtskracht krijgt na overlijden. In Duitsland heet dit letztwillige Verfügung, in Frankrijk disposition à cause de mort, het Belgisch erfrecht gebruikt de termen wil van de erflater (art. 4.2 BW), testament en uiterste wilsbeschikking (art. 4.192 e.v. BW). Met laatste wilsbeschikking wordt in België het document bedoeld waarmee de wensen voor de uitvaart vastgelegd kunnen worden.[1][2][3]
Het Nederlands erfrecht kent sinds 2003 een definitie van het begrip uiterste wilsbeschikking, neergelegd in artikel 4:42 BW: het is een eenzijdige herroepelijke rechtshandeling waarbij een erflater een beschikking maakt die eerst werkt na overlijden en die in Boek 4 is geregeld of elders in een wet als zodanig wordt aangemerkt. De laatste woorden brachten een belangrijke wijziging ten opzichte van het oude recht. Ze betekenen dat niet elke wens van een persoon in een testament na overlijden erfrechtelijke werking heeft, maar alleen de wensen die onder een in Boek 4 of andere wet genoemde uiterste wilsbeschikking vallen. Dit heet het gesloten stelsel van uiterste wilsbeschikkingen. Een vergelijkbaar systeem geldt in het goederenrecht en rechtspersonenrecht.
Het Belgisch erfrecht geeft in art. 4.192 als omschrijving: uiterste wilsbeschikkingen zijn of algemeen, of onder algemene titel, of onder bijzondere titel. De gevolgen van ieder van deze beschikkingen, gemaakt hetzij onder de benaming van erfstelling, hetzij onder de benaming van legaat, worden bepaald overeenkomstig de regels vastgesteld voor de algemene legaten, voor de legaten onder algemene titel en voor de bijzondere legaten.
Dit artikel behandelt verder de situatie volgens het Nederlands erfrecht.