Verdrongen mobiliteit is het verschijnsel dat mensen door de dreigende werking van het gemotoriseerde verkeer (inhumane massa, snelheid, hardheid) en het niet meer beschikbaar zijn van veilige ruimte hun mobiliteitsgedrag aanpassen of afzien van mobiliteit. De openbare ruimte is dan niet uitnodigend voor hun mobiliteit. Dit speelt met name in de interactie tussen voetgangers en fietsers enerzijds en aan de andere kant gemotoriseerd verkeer. Dit verschijnsel is in 1996 geagendeerd door Erik Asmussen, voormalig directeur van de SWOV. In zijn publicatie de Nieuwe normmens[1] spreekt hij over mobiliteitsslachtoffers. Het gaat daarbij niet alleen om de objectieve component van veiligheid, bijvoorbeeld de ongelukken, maar vooral om de subjectieve component namelijk de mate waarin mensen zich veilig voelen als verkeersdeelnemer. Immers, de dreiging die uitgaat van de beide soorten onveiligheid beperkt een groot aantal verkeersdeelnemers in hun verplaatsing naar bepaalde bestemmingen of op bepaalde tijden.
In zijn presentatie voor het Nationaal Verkeers Veiligheids Congres (NVVC) van 2010 behandelt Geert Hendriks namens Veilig Verkeer Nederland verschillende vormen van slachtoffers van verdrongen mobiliteit[2].
Ook hoogleraar Transportbeleid Bert van Wee vindt een bredere benadering van verkeersveiligheid gewenst. Alleen kijken naar cijfers over doden en gewonden vindt hij onvoldoende. Hij pleit ervoor dat bij een analyse van kosten en baten ook het vermijden van verplaatsingen meegenomen wordt[3].