Een vervoer(s)bewijs (vaak kaartje of ticket genoemd en vroeger plaatskaarten) is een bewijs van betaling (of van registratie op basis waarvan achteraf betaald wordt, zoals inchecken voor reizen op rekening, of inchecken voor een lange reis op saldo, waarbij achteraf bijbetaald wordt) voor betaald vervoer, in het bijzonder openbaar vervoer. Vaak moet men vóór het instappen betalen, soms direct na het instappen, soms in de loop van de rit en soms bij het uitstappen. Vervoerbewijzen worden soms systematisch bij het instappen gecontroleerd, soms alleen steekproefsgewijs tijdens de reis.
Vervoerbewijzen kunnen geldig zijn voor een enkele reis, voor een heen- en een terugreis (retour), maar ook voor een langere tijd (dagkaart, abonnement).
Een van de taken van de conducteur is het controleren van vervoerbewijzen. Het gebruikmaken van openbaar vervoer zonder in het bezit te zijn van een geldig vervoerbewijs dat men op eigen initiatief had moeten aanschaffen wordt zwartrijden genoemd. Er komt dan een boete bij.
In een groeiend aantal landen, waaronder Nederland, is geleidelijk het papieren vervoerbewijs vervangen door een elektronische variant. In Nederland is onder meer een OV-chipkaart na succesvol inchecken bij de juiste kaartlezer een geldig vervoerbewijs. Ook het losse treinkaartje zou van een chip worden voorzien. De OV-chipkaart heeft de strippenkaart vervangen.
In sommige gevallen dient men wel te betalen maar krijgt men geen vervoerbewijs. In bijvoorbeeld de tram van Hongkong dient men bij het verlaten van de tram het juiste bedrag in een betaalbus te werpen en krijgt men geen kaartje. Ook destijds op tramlijn 22 in Amsterdam kreeg men geen kaartje, maar moest men 1 cent in een betaalbus naast de bestuurder werpen, die erop toezag dat dat gebeurde.