Völva of volva, wolwa (ook vala of veleta en soms gelijkgesteld met Spákona) is een term uit de oernoordse cultuur van Kelten en Germanen en duidde in de IJzertijd tot in de Middeleeuwen een sjamanistische zieneres in de heidense samenleving aan. Er wordt vaak naar haar verwezen in de Noordse mythologie. Bij de Kelten of Galliërs werd de zieneres meestal veleta genoemd.
Als zieneres was de völva (veleta) een sjamanka die in trance liederen zong, bezweringen uitsprak en het lot voorspelde van de aanwezigen. Ze zou zowel het verleden als de toekomst kunnen verklaren.
De völva werd als fjölkunnig (volkundig, 'kundig in veel') beschouwd,[1] wat wil zeggen, dat zij naast het bezit van nog andere kennis en kunde, zowel de kunsten van seiðr en spá als die van galdr machtig was.
Zulke zieneressen/priesteressen worden voor het eerst beschreven in Romeinse verslagen over de Cimbri. Daarin wordt vermeld dat ze zich bezighielden met het offeren van krijgsgevangenen.
Julius Caesar vermeldt in zijn De Bello Gallico dat Germaanse zieneressen het moment voor de strijd kozen en ook Tacitus verwijst naar dergelijke invloedrijke vrouwen en met name naar Veleda. Voorts worden Gotische priesteressen vermeld door Jordanes en de Lombardische historicus Paulus Diaconus.
Archeologische opgravingen bevestigen dat het om vooraanstaande vrouwen met hoog aanzien ging.