Het recht van vruchtgebruik (Frans: usufruit) is een beperkt zakelijk recht dat gevestigd kan worden op een goed in juridische zin om gebruik te mogen maken van goederen die eigendom zijn van iemand anders en daarvan de vruchten te genieten. Het kan daarbij gaan om zaken en om vermogensrechten. Het recht bestond al in het klassieke Romeinse recht en had de bedoeling om enerzijds goederen in de familie te houden maar anderzijds derden gedurende een periode de vruchten ervan te laten genieten. Over het algemeen wordt een dergelijk recht gevestigd op een onroerende zaak (in Nederland) of een onroerend goed (in België).
Degene die het recht van vruchtgebruik heeft wordt vruchtgebruiker genoemd. Degene die eigenaar is van een zaak die belast is met het recht van vruchtgebruik wordt bloot eigenaar genoemd.
Een speciaal recht van vruchtgebruik is het zakelijk recht van bewoning, dat specifiek geldt voor een woning. Degene die het recht van bewoning heeft mag een onroerende zaak met zijn gezin bewonen, op dit recht mogen door de hoofdgerechtigde en door derden geen inbreuken worden gemaakt.
Vruchtgebruik wordt in Nederland vaak gevestigd bij testament, om een kind iets van een overleden ouder te laten erven, maar de overgebleven ouder het vruchtgebruik te geven zolang deze leeft, veelal bij de ouderlijke woning. Ook bij testament mogen de wettelijke rechten van de vruchtgebruiker niet worden ingeperkt. Verder gelden in Nederland de regels van vruchtgebruik als in een testament een tweetrapsmaking staat. Ook kan men iets verkopen, maar daarbij vruchtgebruik bedingen, zodat de verkoper vruchten blijft ontvangen, bijvoorbeeld de zaak kan blijven gebruiken. De verkoopprijs is dan wel lager omdat koper alleen de bloot-eigendom krijgt.