De waterhardheid van water is een maat voor de concentratie van metaal-ionen, veelal magnesium- en calciumcarbonaat, maar ook bicarbonaten en sulfaten, in het water. Het meeste drinkwater bevat calcium dat bij verhitting neerslaat als calciumcarbonaat. Die neerslag wordt ook wel kalk, kalkaanslag of ketelsteen genoemd, verwijzend naar de aanslag in fluitketels.
Water met een hoge waterhardheid veroorzaakt veel kalkaanslag en veroorzaakt daarmee schade aan verwarmingselementen, maar bemoeilijkt ook de werking van zepen. Dat laatste is terug te vinden in de doseringen voor de vaatwasser of de wasmachine.
Waterhardheid is ook een belangrijke factor bij het houden van vissen in een aquarium. Afhankelijk van waar een vissoort in de natuur voorkomt, is water van een bepaalde hardheid een vereiste om de dieren van een gezond leven te verzekeren. Dit geldt nog meer bij het kweken van vis. Water in het stroomgebied van de Amazone is erg zacht (1 dH of minder), terwijl Cichliden uit het Tanganyikameer aan hardheden van 28 dH gewend zijn.[1]