De namen Maria en Jezus zijn aan het eerste, respectievelijk tweede deel toegevoegd.[1] Pas na de elfde eeuw is het gebruik van het Weesgegroet vast te stellen uit bronnen. Het derde deel van het gebed komt niet uit het evangelie en is dus later ontstaan. Rond het Concilie van Trente (16e eeuw) is het derde deel officieel toegevoegd.
Het eerste gedeelte van het gebed komt uit Lucas 1:28 (de begroetingswoorden van de aartsengel Gabriël).
Ave Maria, gratia plena,
Dominus tecum.
Wees gegroet, Maria, vol van genade.
De Heer is met U.
Wees gegroet, Maria, vol van genade.
De Heer is met U.
Het tweede gedeelte van het gebed komt uit Lucas 1:42 (de bezegeningswoorden van Elisabet, de nicht van Maria).
Benedicta tu in mulieribus,
et benedictus Fructus ventris tui, Iesus.
Gij zijt de gezegende onder de vrouwen,
En gezegend is Jezus, de Vrucht van Uw schoot.
Gezegend zijt Gij boven alle vrouwen,
En gezegend is de vrucht van Uw lichaam, Jezus.
Het derde gedeelte van het gebed komt van de traditie. De titel moeder van God is door het Concilie van Efeze (431) goedgekeurd. Rond de zestiende eeuw is dit laatste deel aan het gebed toegevoegd.
Sancta Maria, Mater Dei,
ora pro nobis peccatoribus,
nunc et in hora mortis nostrae.
Amen.
Heilige Maria, Moeder van God,
Bid voor ons, zondaars,
Nu en in het uur van onze dood.
Amen.
Heilige Maria, Moeder Gods,
Bid voor ons, arme zondaars,
Nu en in het uur van onze dood.
Amen.
In de (Byzantijnse) oosterse kerken bidt men een gebed dat op het Weesgegroet lijkt: