Wenceslaus II van Bohemen | ||
---|---|---|
1271-1305 | ||
Wenceslaus II van Bohemen als minnezanger (Codex Manesse, 14e eeuw).
| ||
Koning van Bohemen | ||
Periode | 1278-1305 | |
Voorganger | Ottokar II | |
Opvolger | Wenceslaus III | |
Groothertog en koning van Polen | ||
Periode | 1e: 1291-1295 2e: 1296-1305 | |
Voorganger | 1e: Przemysł II 2e: Przemysł II | |
Opvolger | 1e: Przemysł II 2e: Wenceslaus III | |
Vader | Ottokar II van Bohemen | |
Moeder | Cunigonde van Halitsch |
Wenceslaus II (Tsjechisch: Václav, Pools: Wacław) (27 september 1271[1] - Praag, 21 juni 1305) was vanaf 1278 koning van Bohemen en vanaf 1300 als Wenceslaus I koning van Polen. Hij was de voorlaatste heerser uit de dynastie van de Přemysliden.
Als kind verbleef hij van 1279 tot 1283 in gevangenschap bij zijn voogd en regent Otto V in Brandenburg. Na zijn terugkeer stond de jeugdige koning in Praag tot 1288 onder de invloed van de Witigoon Záviš van Falkenstein. Als regerende koning verwierf hij naast de Boheemse in 1300 de Poolse kroon en van 1301 tot 1303 voor zijn zoon Wenceslaus III de Hongaarse kroon.
In tegenstelling tot zijn vader Přemysl Ottokar II was Wenceslaus II geen veroveraar, maar vooral een diplomaat. Derhalve werd hij door het nageslacht tot in de 20e eeuw als een zwakke heerser beschouwd die zijn successen vooral aan geld had te danken en anders van zijn raadgevers afhankelijk was.[2]
Als koning van Bohemen beschikte hij door de Boheemse zilvermijnen over voldoende middelen om zich staande te houden op het Europese politieke toneel en Bohemen van een langdurige vredestijd te verzekeren.