Wet van Say

Jean-Baptiste Say

De wet van Say stelt dat elk aanbod zijn eigen vraag schept. Dit economische principe wordt toegeschreven aan de Franse zakenman, politicus en econoom Jean-Baptiste Say (1767-1832).

Say ging uit van de aanname dat de vraag naar goederen in beginsel oneindig is (dit geldt misschien niet voor de eerste levensbehoeften, maar wel voor luxegoederen). Verder betoogde hij dat ieder goed dat geproduceerd wordt, inkomen oplevert dat besteed kan worden om aan deze oneindige vraag te voldoen. Vraagoverschot en aanbodoverschot zouden tijdelijke en lokale afwijkingen zijn, die spoedig door het marktmechanisme gecorrigeerd zouden worden.[1]

Onmiddellijk gevolg van de wet van Say is dat een algehele overproductiecrisis niet kan voorkomen: recessies ontstaan niet door een gebrek aan vraag of aan geld, maar door externe oorzaken. Voorspoed zou dan ook vergroot moeten worden door de productie te stimuleren, niet de consumptie. Vanuit Says standpunt leidt het vergroten van de geldhoeveelheid simpelweg tot inflatie (kwantiteitstheorie); meer geld om dezelfde hoeveelheid goederen te kopen representeert geen echte vergroting van de vraag. Een ander gevolg is dat een markteconomie altijd leidt tot volledige werkgelegenheid: overaanbod op de arbeidsmarkt wordt spoedig gecorrigeerd door stijgende vraag.

  1. Robert L. Heilbroner, The Worldly Philosophers, Simon & Schuster, 1999.

From Wikipedia, the free encyclopedia · View on Wikipedia

Developed by Tubidy